Ik schreef een tijdje niet. Niet omdat ik niet wilde, maar omdat het niet lukte. Ik was leeg. En normaal als ik leeg was, dan was ik het soort leeg van een frisdrank fles, met in de bodem nog een paar druppels. Nu was ik het soort leeg van een opengeknipte frisdrank fles, ondersteboven gekeerd, en vervolgens nog afgespoeld met water. Een kapotte, lege fles. Geen druppel, geen woord. Ik was écht leeg, leger kon niet. Maar ik wilde zo graag, er was zoveel te vertellen, te schrijven, te delen. Maar de pagina’s in mijn notitieboekje bleven onbeschreven.

Terwijl ik zat te wachten op de juiste woorden dacht ik nog net een beetje meer na dan normaal. En ik dacht al veel te veel, tenminste dat dacht ik. Daarnaast dacht ik dat een mens niet meer kon denken dan ik al deed, maar klaarblijkelijk, het kon toch. Het bleek ‘vals plat’, zo net voor je de top van een berg bereikt. Ik denk dat ik die top nu heb bereikt, maar dat roep ik maar niet te hard. Het leven kan altijd verrassen.

Normaal gooide ik al dat gedenk op papier, nu niet. Het voelde alsof ik in een wachtkamer zat, maar dat ik niet eens wist waar ik precies op aan het wachten was. Het was namelijk volledig ongepland, de plotselinge leegte. Het leven verrast me graag. Ik vond het ook eng, die leegte. Ergens voelde ik hem al wel aankomen. Maar je weet nooit wat je precies kan verwachten. 

Ik ben iemand die na het behalen van deadlines, of grote dingen, volledig kan instorten. Ik pers alles uit me, voor dat moment, en daarna: bam. Als een kaartenhuis donder ik dan in elkaar. Het is alsof ik mezelf verlies in een gat van de tijd, omdat ik me niet meer kan vasthouden aan agendapuntjes en to-do-lijstjes. Alsof de stip aan de horizon wegvalt: het pad van de toekomst onbekend en onzeker. 

Ik dacht na over het begin en het einde van het leven. Over cirkels en rechte lijnen. Over het leven, en of dat dan een cirkel is of een rechte lijn. En waarom. En wat ik zou willen dat het is. Het denken was een vicieuze cirkel. Piekeren noemen ze dat dan. Het voelde meer als tollen. Mentaal rondjes bewegen zonder ergens heen te gaan. Ik draaide er een knoop mee in mijn maag. 

Het denken over het leven en de dood kwam extra hard binnen toen ik een lieve baby vasthield. En omdat de moeder van dat meisje verzuchtend tegen me zei: ‘Ach, ze heeft nog een hele levensreis voor zich.’ Een reis heeft een eindpunt, zoals een lijn ook kan hebben. En ik dacht toen aan mijn opa, aan zijn eindpunt. Over hoe hij ‘naar de overkant’ was gegaan. Dat klinkt zo vredig, voor iemand die graag schipper wilde worden, maar het nooit werd. Wij, de achterblijvers, stonden op de kade met zakdoeken om hem uit te zwaaien. Zijn laatste reis. Zijn eindpunt was de overkant, waar of wat dat ook moge zijn: na bijna 90 jaar was het goed. 

‘Heb een fijne reis,’ waren enkele van zijn laatste woorden tegen mij. ‘Jij ook, naar waar dat ook mag zijn.’ We zeiden niet veel. We wisten allebei dat het een afscheid was, sommige boodschappen hebben geen extra woorden nodig. Bovendien, voor afscheid nemen zijn geen regels geschreven. Zijn ogen waren kleiner, maar alles aan hem was kleiner, kwetsbaarder. Stukjes van zijn lichaam, zoals zijn ooit krachtige spieren, waren al vertrokken. Ik miste hem toen al, terwijl hij er nog was. Hij hield mijn linkerhand vast met zijn beide handen. Zijn handen waren groter, en de mijne werd gevangen in zijn pezig geworden hand. Hij kneep in mijn hand, hij was er écht heel even. Enkele dagen later vertrok hij en ik bleef.

Missen is liefde in een dikke jas. Een dikke jas biedt bescherming tegen kou en houdt de interne warmte vast. Het kan nergens heen. Het gemis is als een extra laag die de liefde omhult, waardoor het gevoel intenser voelt. Het kan nergens heen. En het zorgt ervoor dat je warmte blijft voelen, zelfs als iets of iemand er niet meer is. Heel veel warmte in een te grote jas; als het te veel wordt, dan is het verstikkend. Soms is missen ook verstikkend.

De baby voelde een beetje koud aan: ze had honger en was moe. Verder moest ze huilen toen ik haar in mijn armen kreeg geduwd. Ze miste haar moeder al, nog voor ze weg was. Haar moeder gaf me eerst nog wat instructies. Zo moest ze nog een fles krijgen en een schone luier, daarna kon ik haar in bed leggen. Haar moeder had gezegd dat ze dan (ook) heel hard kon gaan huilen, maar dat ik dat maar moest laten gebeuren. Ze zou vanzelf stoppen, ze zou vanzelf naar dromenland vertrekken. Alsof je tijdens het slapen ook naar een overkant gaat. Je komt alleen weer terug, en bij de dood blijf je. ‘Als het aan haar ligt, dan ligt ze de hele avond tegen je aan. Zij kan mensen niet zo goed loslaten,’ grinnikte haar moeder. Mooi, ik ook niet, dacht ik. Ik zei het niet. ‘Oh, het komt vast goed,’ verzekerde ik haar moeder. Alsof het een geheim was, fluisterde ik tegen het meisje in mijn armen: ‘dat kunnen wij he?’

De vraag was alleen hoe. En ik vroeg me af hoe zo’n klein lichaam zoveel geluid kon produceren. Ik aaide over haar hoofd en haar buik. En ik fluisterde heel veel sorry’s, en dat ze vast liever haar moeder had gewild. Dat als ik haar was, dat ik dat ook had gewild. Dat het bij mamma altijd fijner en veiliger voelt. Ze keek me aan met van die hele heldere, natte oogjes. Dat je je afvraagt wat er precies achter die ogen wordt gedacht. Op een gegeven moment stopte ze met huilen. Ze greep toen wel mijn vinger vast. Zonder woorden kon ze heel goed duidelijk maken wat ze wilde. En toen ik na een tijdje mijn vingers uit die van haar kreeg en wegliep, bereikte ze een aantal decibels die niet gezond kon zijn. Haar cortisolwaarden moesten enorm hoog zijn. Dit kon niet voor niemand goed zijn.

Zij zou niet vertrekken naar dromenland. Niks overkant. Toen ik haar uit bed haalde, was ze gelijk stil. Misschien was ik de kant die ze wilde bereiken. De andere kant van de spijlen die ons scheiden. We belandden samen aan de overkant van haar kamertje, op een schommelstoel. Alleen in haar bed slapen kan ze nog vaak genoeg doen. Om goed te kunnen (in)slapen zijn ook geen vaste regels geschreven, dacht ik toen. Tevreden draaide ze haar hoofd tegen me aan, en mijn wijsvinger had ze met haar hele linkerhandje vastgegrepen. Vijf minuten later was ze vertrokken naar dromenland. Zij liet het wakker zijn los door mij vast te grijpen. Alsof ze zo met één hand in het wakker zijn bleef. Want als ik mijn hand probeerde los te krijgen, vlogen haar ogen weer open. ‘Ik houd je vast, ga maar slapen lief meisje. En als je even terugkomt zal ik er zijn,’ fluisterde ik. Ze kneep in mijn vingers. ‘Ik ben er, ik blijf bij je,’ verzekerde ik haar. En toen vielen die heldere ogen dicht. Enkele seconden later vertrok ze en ik bleef.

We hebben elkaar de rest van de avond niet meer losgelaten. Wij vonden dat allebei een beetje moeilijk. Ik las alle kinderboekjes die op de plankjes naast me stonden. En even voelde ik me weer klein, omdat ik las over vredige werelden, en omdat ik er ook echt even in geloofde. De cirkel was rond. En ik zong Circle of Life van de Lion King in mijn hoofd.

Paradoxen vangen het leven. Ze zijn de uitersten. De grenzen, zoals zwart en wit. Geboorte en dood. En daartussen gebeurt het. Daar is het grijze gebied, het leven. En of die grenzen dan de lijn van een cirkel is of twee punten op één lijn zijn, dat is voor mij ook nog een vraag.

Ik dacht aan diploma’s behalen, en hoe ze een eindpunt vormen van een studie. Maar dat studeren gebeurt tussen je eerste lesdag en je laatste. En dat als je een berg gaat beklimmen, dat het niet gaat om de top van de berg bereiken. Maar om de tocht. Wat is het doel en wat is het middel om iets te bereiken? Iets zoals geluk. Ik dacht dat het doel was om topcijfers te behalen, wat een vorm van pieken is. Maar cijfers zijn enkel een middel om nieuwe dingen te leren. Bovendien, echte kennis draait misschien toch om het idee dat je als mens weet dat je nièt weet. En dat dat ongelofelijk frustrerend is, maar dat het daarom ook een drijfveer is om altijd vragen te blijven stellen. Om kritisch en open-minded te blijven denken. Dat wist de filosoof Socrates ons al te vertellen.

Ik streefde meetbaar geluk na, als een soort tunnelvisie. Maar eigenlijk is geluk onmetelijk, groots in het kleine. Mijn liefde voor meetbaar geluk zit hem in de illusie die het me geeft: dat ik controle heb. Maar het leven draait niet om controle houden. Controle zet de mens vast. Muurvast. Dat is geen leven. Als controle is als het vasthouden van een stel teugels, dan zouden mijn knokkels constant wit zijn. Dat mijn handen haast dood zouden lijken. Doorbloede handen leven en daarvoor moet je ze bewegen. De teugels aanspannen en laten vieren. Daartussen gebeurt het leven. Anders overleef je enkel, dat is geen leven. Soms vergeet ik dat. Je moet ook leren om los te laten, anders verkramp je en heb je altijd spierpijn. En misschien krijg je dan ook wel hartpijn, Dan verlies je de liefde voor het leven. Dat is wellicht geen ongeschreven regel. 

Ik sprak iemand die dat heel goed kan; de teugels laten vieren. Hij is ook goed in het leven vieren. Hij leunde met zijn armen op tafel, en de rest van zijn lichaam hing tegen de stoel aan. De enige spieren die hij gebruikte waren zijn handspieren om het biertje vast te houden. Oké, en z’n mondspieren, en z’n tong.. en.. oké, genoeg spieren. Maar het zag er ontspannen uit. Hij verkondigde dat het simpel was, ontspannen, ‘je doet gewoon even helemaal niks.’ Hij lachte erbij en maakte met zijn armen een gebaar om zijn statement wat kracht bij te zetten. ‘Wat beschouw jij als niks doen? Dit ook?’ vroeg ik. ‘Goede vraag, ja dit is ook niks doen,’ en hij knikte bevestigend. Hij nam een slok, en ik zag de vloeistof z’n mond in verdwijnen, door z’n strot, naar z’n buik, dat laatste kon ik gelukkig niet zien. Hij dronk, dat is ièts doen. Hij was hier, dat is ièts doen. Tot slot zette hij het glas weer op tafel. Een vloeiende beweging. Hij deed het met hetzelfde gemak als waarmee hij praatte. 

Tuurlijk kreeg ik de vraag terug: ‘En jij? Doe jij nu voor je gevoel niks?’ ‘Nee, ik doe denk ik wel wat. Maar ik weet niet precies wat,’ zei ik overtuigend. Ik wist heus wel wat ik aan het doen was; sociaal doen. Maar dat leek me niet echt een sociaal wenselijk antwoord. ‘Oh,’ zei hij. Uiteindelijk gaf ik toe: als ik niks doe, dan ga ik me altijd zorgen maken. Dan ga ik denken.

Dan moet je stoppen met denken, adviseerde hij. ‘Hoe doe je dat?’ vroeg ik. Hij haalde zijn schouders op; ‘gewoon, gewoon stoppen.’ Ik antwoordde dat dat niet iets is zoals stoppen voor een rood stoplicht. ‘Oh, voor mij wel. Als ik me moe voel, dan stop ik.’ Ik moest lachen. Misschien is het inderdaad niet zo moeilijk. Het stopsignaal is alleen niet een rood stoplicht. Maar dat lichaam, waar ik maar zelden in huis, geeft genoeg signalen. Ik dacht aan de hoofdpijn, aan de verkrampte spieren. Hoe het lichaam me soms bonzend en tegenstribbelend probeert te stoppen. Ik ga altijd door, ik rijd altijd door de rode stopsignalen. En ik krijg er altijd een boete voor: de overvolle leegte. En als ik dan weer de fout in ga, dan beland ik in de gevangenis van mijn lijf. Gevangen in de leegte. Gevangen in een lichaam dat niks meer kan doen, wat mijn hoofd ook dicteert.

Ooit zei ik lachend tegen een vriendin: als ik ooit ga mediteren, dan ben ik waarschijnlijk echt wanhopig. Ik vond mediteren een beetje zweverig. In de dagen dat ik niet schreef, mediteerde ik. Of meer, ik deed meer een verwoede poging tot. Want echt goed bleek ik er niet in te zijn. Mediteren bewees maar weer extra: simpele dingen kunnen heel moeilijk zijn.

Mediteren draait om mentale stilte, aldus het Flow Magazine dat ik erbij had gepakt. Het artikel vertelde me ook dat veel mensen denken dat meditatie vereist dat je je hoofd volledig leeg maakt. Maar dat het draait om naar je gedachten te luisteren, niet op de inhoud ingaan, en ze dan loslaten in plaats van ze te beheersen. Een soort dromen terwijl je fysiek wakker bent. Alsof mediteren een soort zweven is, maar met beide voeten op de grond. Het draait om het hier en nu. Dat je daar bent, en dat je boven al je gedachten zweeft. Dat bedacht ik me. Voor een denkverslaafde zoals ik, leek het me briljant om eens te proberen. Tot slot stond er ook dat meditatie op verschillende manieren kan; dat er dus geen goed of fout is. Opgelucht dacht ik: oh, hier zijn ook geen geschreven regels over. Dat ik met dezelfde kramp als waarmee ik dingen in mijn hoofd probeer te rammen voor een tentamen, nu het probeerde los te laten, werkte averechts. Loslaten moet geen inspanning zijn. Intentie is het belangrijkste.

Mijn intentie, mijn zogenaamde ‘drive’ voor mijn geschrijf overdacht ik in die dagen ook. Wat is de functie van mijn geschrijf? Ik wil met mijn schrijfsels soms te graag het leven begrijpen. Het zwart op wit zetten. Vastzetten op papier. Alsof ik de woorden ‘begrijpen’ en ‘grijpen’ soms met elkaar verwar. Dat ik denk dat je alles moet ‘(vast)grijpen’ om iets te kunnen begrijpen. Je kan het leven nooit in z’n volledigheid grijpen of begrijpen. Het is te groot. Te onmogelijk. Niet te vangen met enkel de ratio en haar taal, je hand, en een pen. En iedereen doet maar wat, doet een poging tot. Of doet überhaupt geen poging, dat zijn de mensen die ‘gewoon leven.’ Misschien hebben zij het wel gesnapt, denk ik dan wel eens. In dat grijpen zit een drang naar controle. Met het schrijven hoop ik indirect een boek te vinden die me vertelt hoe het moet: leven. En daarvoor moet je het eerst snappen. Alsof het leven een tentamen is, een doel. Maar dat is het niet. Je hoeft het leven niet eens te begrijpen, maar je mag proberen het te grijpen. Je mag het ervaren met alles wat je bent.

Er zit in het leven als actie altijd een beweging, en dat zit niet in dat wat je vastpakt en vastzet. ‘Leven’ is het meervoud van ‘lef’, je hebt ook veel lef nodig voor het leven. Tevens is ‘leven’ een werkwoord, iets wat je doet, iets wat beweegt. Net als het kloppen van een hart. En zelfs een hartslag is niet constant, die beweegt mee. ‘De enige constante is verandering.’ Dat zei de filosoof Heraclites al. Dus dat is (wellicht) ook geen ongeschreven regel.

‘Het leven gebeurt op de onbeschreven regels van het papier. Dat is een ongeschreven regel.’ Ik schreef het in mijn notitieboekje.

About Post Author

Jinte van der Vlugt

Met mijn pen schrijf ik graag over kleine, fijne dingen die me bezighouden. De onderwerpen van mijn schrijfsels kunnen erg uiteenlopen, van maatschappelijk tot heel persoonlijk. Mijn schrijfsels kunnen dan ook het beste worden gedefinieerd als hersenspinsels.
Happy
Happy
0 %
Sad
Sad
0 %
Excited
Excited
0 %
Sleepy
Sleepy
0 %
Angry
Angry
0 %
Surprise
Surprise
0 %

Average Rating

5 Star
0%
4 Star
0%
3 Star
0%
2 Star
0%
1 Star
0%

Geef een reactie

Previous post Spiegeltje, spiegeltje – Documentaire
Gastschrijver worden?

KLASsepost is altijd op zoek naar gastschrijvers die hun persoonlijke, maatschappelijke, ideologische of grappige verhalen met het LAS-publiek willen delen. Dus heb jij nog een tekst, gedicht, fotoserie of shortfilm liggen die je eindelijk durft te delen? Of begint de inspiratie te borrelen om nieuwe dingen te gaan creeëren? Meld je dan nu aan als gastschrijver!