Ze was bezig met het spitten van onkruid in het kleine voortuintje toen ze het hoorde. Dat vertrouwde lage gebrom wat ze inmiddels al zo vaak had gehoord. Ze ontmoette Penny voor het eerst toen ze nog maar elf was, nu zo’n vijftien jaar geleden. Het was zoals een verschijning uit de sprookjesboeken die ze vroeger altijd voor het slapen gaan las.
Het begin was, zoals elk begin in de geschiedenis van beginnen, onwennig. Penny was meer bang voor haar dan zij voor Penny. Logisch: ze was van jongs af aan al nieuwsgierig aangelegd. Altijd op zoek naar buitengewone verklaringen voor de doodgewone dingen in het leven. Ze weigerde te accepteren dat het leven gewoon het leven was en niks meer dan dat.
Naarmate ze ouder werd en Penny vaker op bezoek kwam, begon ze zich vaker af te vragen waarom niemand anders Penny leek te zien. Aan de andere kant wilde ze Penny ook niet delen, het was immers háár beste vriend. De zeldzame momenten waarop twijfels de overhand kregen, waren vaak snel weer verdwenen als blijdschap de teugels weer overnam.
Een aantal jaar later, ouder en wijzer. Inmiddels heeft ze haar geloof in het magische en buitengewone opgegeven. De wereld is een harde, koude plek. Gelukkig heeft ze Penny nog. Het gebrom wordt langzaam luider. Een turquoise stip verschijnt aan de horizon en wordt beetje bij beetje groter. Ze loopt het kleine tuintje uit, het pad op. Daar landt Penny.
Vanachter het keukenraampje staat haar vader te kijken. Ze was al de hele ochtend druk in de weer in de tuin, de zon leek haar goed te doen. Nu stond ze toch weer tegen het niets te praten. Dit deed ze zo vaak: altijd naar de lucht aan het staren en uren en uren gesprekken voeren. Hopend, denkend misschien, dat iemand haar vanzelf een keer zal antwoorden. Het arme kind.
Een kort verhaal losjes geïnspireerd door deze prompt.
Average Rating